“Je zou dat echt niet zeggen.” Dat is vaak het antwoord dat ik krijg wanneer ik mensen vertel over mijn diagnose autisme. Ik ben 22 jaar oud, ik kreeg mijn diagnose toen ik 9 jaar was. Ik herinner me weinig over hoe ik toen omging met mijn diagnose of over hoe ik me toen voelde. Toen ik in het middelbaar onderwijs zat, was mijn diagnose gewoon iets wat er was. Ik had het er niet echt moeilijk mee en ik leerde me aanpassen. Blijkbaar is me dat goed gelukt, want niemand op school had ooit door dat ik autisme heb. Onbewust leerde ik dus maskeren.
Eenmaal in het hoger onderwijs paste ik me ook goed aan, tot ik op het punt kwam dat ik het nodig vond dat docenten die dicht bij me stonden, het wisten. We werkten in een klein projectgroepje en gezien de nauwe begeleiding door de docent, wilde ik dat zij op de hoogte was van mijn diagnose. Met veel onzekerheid vertelde ik het en ik kreeg als reactie: “Ben je dat wel zeker?” “Euhm, ja hoor.” Toen drong het tot me door dat mensen (inderdaad) niet kunnen zien aan mij dat ik autistisch ben. Ik heb weinig zichtbare tekorten in sociale communicatie, ik doe niet opvallend aan stimmen… voor de buitenwereld ben ik perfect neurotypisch.
Ik word enorm geaccepteerd door iedereen in mijn omgeving. Maar ik kan niet altijd mezelf zijn. Ik doé aan stimmen, maar gewoon niet opvallend. Zo doe ik vaak trekjes met mijn gezicht, iets dwangmatigs, maar dat kan ik toch niet in het openbaar doen? En wanneer ik het per ongeluk wel doe, hoop ik dat niemand het gezien heeft.
Het kost ongelofelijk veel energie om te camoufleren. Ik moet nadenken over elk stukje communicatie terwijl ik mijn natuurlijke gedrag probeer tegen te houden.
Ik héb tekorten in sociale communicatie en interactie. Het vraagt veel energie voor mij om sociaal te zijn tijdens bijvoorbeeld middagpauzes met de collega’s, informele momenten tijdens een vergadering of een bijeenkomst… Sociale situaties vragen zoveel van mij omdat ik wil meedoen, erbij wil horen. Achteraf analyseer ik alles: “Heb ik de juiste dingen gezegd op het juiste moment? Was ik niet te aanwezig? Heb ik niet te veel gepraat? Heb ik geen ongepaste dingen gezegd?”
Het kost ongelofelijk veel energie om te camoufleren. Ik moet nadenken over elk stukje communicatie, zowel verbaal als non-verbaal terwijl ik mijn natuurlijke gedrag probeer tegen te houden. Wanneer ik blij ben, ben ik héél blij. Dan zou ik hyper aanwezig kunnen zijn. Maar als ik dat doe, voel ik mezelf tevéél aanwezig. Wanneer ik gestresseerd ben, zou ik kunnen blokkeren. Dan zou ik een driftbui kunnen krijgen zoals sommige jonge kinderen. Maar dat is toch niet gepast? Dus houd ik mezelf in.
Ik heb het gevoel dat ik op een punt ben gekomen dat ik zodanig lang heb gemaskeerd, dat ik nu niet meer kan ontmaskeren.
Ik heb echter het gevoel dat ik op een punt ben gekomen dat ik zodanig lang heb gemaskeerd, dat ik het nu niet meer kan ontmaskeren. Want zo kennen mensen mij toch niet? Mensen gaan ervan uit dat ik me zo goed heb kunnen aanpassen, dat ik zo goed functioneer, dat het zo knap is van mij hoe ik ermee omga. Maar de waarheid is dat ik vaak ook gewoon niet of moeilijker functioneer en blokkeer. En dan zou ik willen dat ik even niet moet maskeren. En ja, mensen zullen zeggen dat ik dat zeker mag en dat moet kunnen doen. Maar zo kennen ze me niet, dus dat is helemaal niet zo evident.
Ik moet leren accepteren dat ik altijd in meer of mindere mate zal maskeren. Maar ik hoop voor mezelf en voor alle anderen dat we onze identiteit kunnen omarmen en stap voor stap een stukje van ons masker kunnen laten vallen. Hoe, dat weet ik zelf nog niet, maar dat komt wel. Uiteindelijk.
Steffie