Ik herinner me nog heel goed een zekere dag in de lagere school dat mijn klas en ik aan het oefenen waren op kloklezen. Ik zou niet meer kunnen zeggen of het het eerste of het derde leerjaar was, maar toen kwamen de eerste signalen dat ik en ‘tijd’ geen goede vriendjes zouden zijn. Dit is iets wat ik nu, als 19-jarige vrouw kan begrijpen en een plaats geven; mijn perceptie van tijd is nu eenmaal een beetje verdraaid. Maar als 6 of 8-jarige had ik daar nog niets van door. Ik dacht dat ik simpelweg wat moeilijkheden had met kloklezen, en vroeg of laat zou ik het net zo vlot als mijn klasgenoten kunnen. Deze moeilijkheden verergerden echter toen ik van het analoge kloklezen moest overspringen op het digitale kloklezen. De lange en korte wijzer en de 12 cijfers die er eigenlijk 24 moesten zijn, dat had ik ongeveer door (eindelijk!), maar die nieuwe soort klok bracht me helemaal in de war.
Om eerlijk te zijn vind ik klokken in het algemeen nog altijd verwarrend, en vervloek ik regelmatig de mensen die besloten om dit systeem over heel de wereld toe te passen; er is geen ontsnappen aan! Ik zou mijn onbegrip voor tijd eenvoudigweg kunnen verklaren door mijn ‘automatiseringsprobleem’ (een moeilijke term die ze mij gaven om te zeggen dat ik eigenlijk wel dyscalculie heb, maar dan toch weer niet want dat gaat blijkbaar niet samen met ASS). Dit probleempje in mijn brein zorgt ervoor dat ik moeite heb om systemen automatisch te laten gaan, voornamelijk systemen van de wiskundige soort. Hoofdrekenen is dus enorm moeilijk voor mij, want hoeveel ik ook oefen, mijn hoofdrekenniveau blijft dat van iemand van het 3e leerjaar. Andere aspecten van de wiskunde zoals goniometrie zijn voor mij heel wat simpeler, omdat ik daar mijn ruimtelijk inzicht voor kan gebruiken. Maar getallen en ik zijn simpelweg niet te combineren.
Voor kloklezen gaat het nog moeilijker, want daarbij wordt een 60-tallig systeem gebruikt in plaats van een 10- of 100-tallig systeem zoals bij de meeste andere zaken wordt gedaan. Dit heeft als resultaat dat ik alles nog wat meer door elkaar haal dan normaal. De spreektaal maakt het nog lastiger. Zo zegt men niet “het is 16 uur”, men zegt “het is 4 uur” en de voor- of namiddag weet men blijkbaar vanzelf… Zo doe ik het niet. Als iemand aan mij het uur vraagt, bekijk ik eerst de klok, doe ik wat rekenwerk om te weten wat het allemaal betekent, moet ik dan de cijfers ombouwen door eerst te kijken of we voor of na 12 uur ‘s middags zijn, zo nodig van 12 uur bijtellen tot het cijfer waar we zijn om dan te weten te komen welk getal men wilt horen. En dan word ik nog raar bekeken als ik “4 uur 12” zeg in plaats van “tien na 4” of “kwart na 4” ondanks dat er 2 of 3 minuten verschil zijn. Ik probeer ook al jaren (zonder succes) te begrijpen waarom mensen vaak zeggen dat het “kwart na” is. Kwart na wat? Moeten wij dat kunnen ruiken? Of met telepathie uit je hoofd komen vissen? Ik begrijp niet waarom mensen zelfs het uur willen weten als ze toch met de helft van de informatie voldoende hebben. In veel gevallen zelfs minder dan de helft als je bedenkt dat “kwart na” alles tussen tien en twintig minuten na het niet-nader vermelde (en voor mij dus totaal onbekende) uur kan zijn…
Dit is uiteindelijk maar een kleine frustratie van mij stemmend uit mijn dyscalculie/automatiseringsprobleem, want mijn wankele relatie met tijd is nog gecompliceerder dan dat. Zoals mijn moeder vaak zegt, heb ik “geen tijdsbesef”. Dat houdt in dat ik totaal niet aanvoel hoeveel tijd er passeert wanneer ik met iets bezig ben, en ik tien minuten moeilijk van een uur kan onderscheiden. Dit is voornamelijk lastig wanneer ik plannen maak, want een inschatting maken van hoelang iets gaat duren is nagenoeg onmogelijk voor mij. Maar doorheen de jaren heb ik geleerd om mijn schatting gewoon heel erg te overdrijven en veel ‘blank space’ te laten tussen activiteiten. Een alternatieve methode is een belangrijke opdracht te plannen voor iets minder belangrijk waarvan ik weet dat ik het kan inkorten of op een ander moment nog kan doen. Dat is heel wat compensatie, maar op die manier is het leefbaar.
Ik geef wel toe dat ik liever gewoon zonder planningen zou leven. Zonder “om 3 uur dit” en “tegen 8u30 daar zijn”. Daar heb ik veel moeite mee en het bezorgt me heel wat stress. Ik beeldde mij andere mensen vroeger in alsof zij continu de minuten aan het tellen waren zodra iemand ergens een tijdlimiet op zette. Ik weet echter dat dit niet zo is, sinds ik in de lagere school een test heb meegemaakt waar iedereen de seconden moest tellen en na exact 3 minuten moest gaan zitten. Bij die test ging iedereen op een ander moment zitten, zo werd duidelijk dat tijdsbesef voor iedereen wel net iets anders is en seconden tellen tot incorrecte resultaten leidt. Tijdsbesef is blijkbaar te verklaren door een gevoel dat je zogezegd vertelt hoeveel tijd er passeert. Het lijkt me zeker handig, in het kader van onze samenleving, maar niet noodzakelijk voor ieder levend wezen.
Bedenk je maar eens, onze huisdieren weten niet wat de cijfers op een klok betekenen, zij kennen het verschil niet tussen een maand of een week, een uur of een seconde. Ze reageren op het moment, zoeken eten wanneer ze honger hebben en gaan slapen als ze moe zijn. Dat werkt voor hen, geen klok en alarmpjes nodig. Ik begrijp natuurlijk dat in een gestructureerde samenleving als de onze het leven een stuk overzichtelijker wordt met een tijdsindeling die voor iedereen (ongeveer) hetzelfde is. Dat wil echter niet zeggen dat er tussen ons mensen geen variatie bestaat in hoe wij de tijd beleven, wat volgens mij vaak vergeten wordt.
Ik beleef tijd bijvoorbeeld anders dan de meeste mensen, vooral doordat ik geen tijdsbesef heb, maar af en toe gebeurt er ook iets anders; wanneer ik mezelf onderdompel in een activiteit gebeurt het weleens dat de tijd volledig lijkt te verdwijnen. Dit verschilt van mijn alledaagse tijdsbeleving in dat ik meestal nog wel weet dat er tijd aan het vooruitgaan is, al schat ik fout in hoeveel tijd precies. Ik denk er dan ook wel regelmatig aan om eens op de klok te kijken om te zien of er niet té veel tijd is voorbijgegaan.
Wanneer de tijd ‘verdwijnt’ ben ik zodanig geconcentreerd bezig met iets dat ik helemaal vergeet dat tijd ook maar bestaat. Doordat ik dat gevoel van tijd die voorbijgaat zo anders beleef, valt het voor mij ook niet op wanneer deze wegvalt. Ik ben me op zo’n moment helemaal niet meer bewust dat ik iets aan het doen ben, of zelfs dat ik een persoon ben op deze wereld. Ik ga helemaal op in mijn gedachtestroom en de rest gaat op automatische piloot. Helaas gaat niet álles automatisch, zaken zoals eten, naar de wc gaan of de klok bekijken ontgaan me dan helemaal. Op zo’n momenten blijf ik in mijn eigen wereldje verzonken totdat ik er toevallig uitval of een factor van buitenaf mij eruit haalt.
Ik begin me bewust te worden van de werking van deze flow. Ik weet bijvoorbeeld al dat dit af en toe gebeurt als ik sta te dagdromen voor de spiegel of in de douche, dan zijn er voor ik het weet enkele uren voorbijgevlogen. De langste periodes duren soms wel heel de dag door, vanaf ik wakker word. Maar dat sta ik mezelf enkel toe als ik vakantie heb. Daarom probeer ik te anticiperen bij welke activiteiten ik het vaakst en het langst verzonken geraak, om ervoor te zorgen dat het niet gebeurt op een ongepast moment. Ik heb ontdekt dat dit voor mij redelijk samenhangt met de dingen die mij het meest ontspannen.
Wanneer ik een boek lees of een videogame speel ga ik volledig op in de leefwereld van de personages en de wereld waarin het verhaal zich afspeelt. Ik beleef het zo intens dat ik mezelf vergeet en het lijkt alsof de zintuiglijke prikkelingen van mijn eigen lichaam worden vervangen met die van het personage waar ik me in inleef. Mijn ervaringen als ik aan het schrijven of tekenen ben zijn gelijkaardig (niet altijd, maar wanneer ik in de flow geraak wel), ik leef me in in het personage dat ik teken of in wiens oogpunt ik aan het schrijven ben en beland in de wereld die ik voor hen heb gecreëerd.
Soms snak ik ernaar om even volledig weg te zijn van alles, om mezelf los te rukken van de stress die zich om me heen bevindt. Op zo’n moment heb ik echt nood aan dat escapisme, en vind ik het zeer frustrerend als ik door omstandigheden niet verzonken geraak.
Dit is dan ook één van die dingen die ik als kind bijna continu deed, zonder er ook maar bij stil te staan of het op dat moment goed uitkwam voor mijn omgeving. Ik herinner me dat ik me in mijn vroege jeugd bijna permanent in een fantasiewereld bevond die parallel stond met de realiteit. Zo werd het basketbalveld op mijn school een oase met watervallen en in het midden de perfecte plek om te mediteren. Dit kwam fout aan bij mijn leeftijdsgenoten die het heel vervelend vonden als ik (tijdens hun spel wel te verstaan) in het midden van het basketbalveld ging neerzitten. Nu is het wat meer gecontroleerd. Ik ben dan wel ‘in mijn hoofd’ bezig, maar mijn lichaam zit op een veilige plek zoals mijn kamer of mijn kot. Op dat vlak zijn mijn verzinkingen al heel wat gebeterd, maar het gebeurt nog regelmatig dat ik heimwee heb naar hoe ik toen leefde. Niet gewoon het kinds zijn, daar ben ik me te wereldbewust voor geworden, maar dat wereldje en de manier hoe ik op eender welke plaats en moment kon wegglippen in mijn eigen dimensie. Nu is dat veel moeilijker en krijgt het vaak de tweede plaats omdat ik moet studeren of te weinig tijd heb en niet wil riskeren dat ik te lang ‘wegblijf’.
Ik denk dat de meeste mensen in mijn leven niet eens weten dat dit soort dingen mij overkomt. En weinigen zouden me geloven moest ik het ze vertellen. Ik ben voor hen maar een stuntelig iemand, die af en toe te laat is, of te traag is, of even niet oplet. Ik vind het jammer dat ik dit met niemand echt kan delen, niemand kan laten zien en voelen welke weelderige fantasieën mij meesleuren op avontuur. Het is zo’n belangrijk deel van mij dat het voelt alsof niemand me echt kan kennen zonder dat deel mee te beleven. Maar ik probeer er vrede mee te nemen want als het alternatief is dat ik het nooit zou hebben, zou ik het leven niet aankunnen.